HANS VAN DER PLAS, 1925-1991
Op 30 oktober 1991 overleed te Rotterdam Johannes Daniël Mary (Hans) van der Plas, beeldend kunstenaar, ILLUSIONIST, zoals hij zichzelf noemde. Hans leefde en werkte in Rotterdam. Hij koos deze stad veelvuldig als inspiratiebron. In het Rotterdamse Gemeentearchief bevinden zich meer dan veertig gouaches en tekeningen van zijn hand.
Geboren op 7 november 1925 te Rotterdam ontving Hans van der Plas zijn opleiding aan de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. Onder leiding van zijn vader Adrianus van der Plas, een bekend beeldend kunstenaar / portretschilder (1899 – 1974), werd de opleiding vooral op technisch terrein verdiept en afgerond. Samen met Adrianus vervaardigde hij het reliëf met wapens aan de voorgevel van het Belastingkantoor aan de Puntegaalstraat.
Vanaf 1948 had ij een eigen atelier. Eerst op een gehuurde kamer bij bekenden, later in de Westmolenstraat in Schiedam. In deze tijd hield hij zich vooral bezig met het maken van etiketten voor blikken en affiches, waaronder een voor de fa. Vrijmoed.
Ook een wekelijkse actuele plaat voor het blad ‘Hier Rotterdam’ behoorde tot zijn activiteiten in de vijftiger jaren .Toen hij trouwde in 1951 had hij een atelier op de verbouwde zolder waar hij woonde.
In de zestiger jaren maakte Hans van der Plas in opdracht van Gemeentewerken een serie tekeningen van de bouw van de Rotterdamse metro. Een futuristische schets, waarin illusie en werkelijkheid zijn verweven, is zijn tekening met drie niveaus van het metrostation ‘Stadhuis’. We zien hier de bouwput, de Coolsingel en het levendige verkeer ondergronds in één beeld verenigd. De tekening bevindt zich in het Rotterdamse Gemeentearchief.
In 1960 vervaardigde hij voor de nieuw te bouwen Verrijzeniskerk in Schiebroek Zuid een Mariabeeld van gelast koper en enkele glas in beton ramen voor de Mariakapel. Deze Mariakapel en het beeld zijn nog steeds zeer geliefd bij de kerkgangers. Ook maakte hij voor deze kerk de glas appliqué ramen.
In dezelfde periode vervaardigde hij mozaïeken aan schoolgebouwen.
Voor Verolme decoreerde hij een aantal supertankers. Met schilderijen was hij vertegenwoordigd op de destijds toonaangevende exposities onder de naam ‘Contour’ te Delft.
In de zeventiger jaren ontstonden in het kader van de percentageregeling monumentale werken in diverse technieken, zoals de twee houten wandreliëfs ‘Pegasus’ in de GEB-Centrale aan de (Galileïstraat (1975), het glasappliquéraam in het Bejaardencentrum Boekholt in Ommoord (1975) en de glasappliquéwand aan het zwembad Oostervant.
Zijn Townpainting ‘Blokkendoos’ (1977), aangebracht aan de gevel van een flatgebouw aan de Oosterhagen kreeg meer dan plaatselijke bekendheid door de Sikkensprijs (zie het boekje ‘Couleur Locale’ dat de Rotterdamse Kunststichting in 1979 uitbracht).
In het boek ‘Muurschilderingen in de Verenigde Staten en West Europa’
van Volker Barthelmeh (uitgave Meulenhoff-Landshoff) werd zijn wandschildering aan de Adelaarstraat te Utrecht (1978) gepubliceerd. Achteraf gezien zijn de zeventiger jaren de meest productieve van zijn carrière geweest.
In 1982 aanvaardde Hans van der Plas een opdracht aan het metrostation Oostplein. Deze opdracht bestond uit meerdere onderdelen waarvoor hij verschillende oplossingen vond. Fragmenten van de poort van de in 1940 verwoeste Marinierskazerne verwerkte hij in de muur die de ingangspartij nabij het Mariniersmonument markeert. De afbeelding van de voormalige Marinierskazerne en het poortje in oorspronkelijke staat zijn in een lichtbak geplaatst bij de uitgang Admiraliteitskade. In zes ronde lichtbakken daartegenover zien we een deksel dat langzaam wordt opengedraaid naar zijn visie op de natuur die na de verwoesting terugkeert.
In Hellevoetsluis maakte hij 3 wandschilderingen op 3 achter elkaar gelegen flats. Deze combinatieschildering, genaamd “De Boeg” was heel succesvol in de regio, maar de flats zijn helaas eind jaren 90 gesloopt.
Een andere reconstructie die hij gelijktijdig uitvoerde was zijn ‘poortobject’ voor het Sint Franciscus Gasthuis. Bij de sloop van het Sint Franciscus Gasthuis aan de Schiekade werd door de partijen overeengekomen dat de monumentale toegangspoort niet zou worden afgebroken, maar in de nieuw te bouwen situatie zou worden geïntegreerd. Verschillende plannen tot herbouw bleken niet haalbaar, waarna de Gemeente de onderdelen overdroeg aan de Beheersraad van het ziekenhuis. Deze gaf Hans van der Plas de opdracht om de toegangspoort op een visueel monumentale wijze te verwerken op het terrein aan de Kleiweg. Het ‘poortobject’ ontstond: een speelse oplossing voor de plaatsing van oude fragmenten in nieuwbouw. Het bevindt zich aan de achtergevel van het huidige Sint Franciscus Gasthuis.
Door het werk in opdracht werd Hans gedwongen zich in veel zaken te verdiepen. De werkfoto’s en constructietekeningen, die zich nog in zijn archief bevinden, laten zien hoe intensief en uitgebreid het voorwerk was dat hij voor een opdracht verrichtte. Zelfs de ontwerp- en constructietekeningen voor zijn eigen boot, die hij driemaal herbouwde, vertonen de overdachte en zekere lijnvoering die al zijn tekeningen kenmerken.
Hans bezat een encyclopedische geest die geboeid werd door de vele aspecten waarmee hij door zijn werk in aanraking kwam.
Dit uitte zich ook bij opdrachten die hij in de zakelijke sector heeft uitgevoerd, zoals het portret van Daan Dura, directeur van Dura Bouw (1990), het glasappliqué in het kantoor van de ABN aan de Blaak (1988) en het personeelsgeschenk bij het 100-jarig bestaan van de Koninklijke Aannemingsmaatschappij Van Waning B. V. (1989). Dit laatste zou men kunnen omschrijven als de portrettering van een bedrijf. Een dergelijk bedrijfsportret maakte hij ook voor de firma’s Farm-Frites en Pennwalt (nu Atochem).
Vaak werden opdrachtgevers zijn vrienden, zoals de hoornist Pieter Gouderjaan, die hij schilderde blazend op zijn hoorn in een winterlandschap.
Het was tijdens een portretopdracht dat Hans voor het eerst het panorama zag dat hij later in het eerste deel van zijn lithoproject ‘Vaartweg’ zou weergeven. De man wiens portret hij schilderde woonde op een zo mooie plaats, dat Hans hierdoor sterk geboeid werd. . ‘De rivier kwam bij mij over als een geweldige weg, een enorme aan- en afvoerroute die Noord en Zuid Rotterdam scheidt en ook weer verbindt’, zei hij. Hij heeft hiervan in 1986 een prachtig schilderij gemaakt en zo ontstond de gedacht om de rivier vanuit 4 plaatsen te schilderen. Hij noemde het project “Vaartweg”, een combinatie van de woorden “varen”en “weg. Met het oog op de herdenking ‘650 jaar Rotterdams stadsrecht’ in 1990 gaf het Gemeentearchief aan van der Plas opdracht een panorama van de stad vanaf de zuidelijke Maasoever te schilderen. Dit schilderstuk, dat zich in het Rotterdamse Gemeentearchief bevindt, werd geëxposeerd op de tentoonstelling “Stadstimmeren’.Ook is het afgedrukt in het grote boekwerk dat de heer Ratsma, directeur van het Gemeentearchief als zijn afscheid maakte. Van beide werken werden litho’s gedrukt, Vaartweg 1 in 1986 en Vaartweg 2 in 1990. De van deze schilderijen gedrukte litho’s zijn wereldwijd verkocht. De eerste twee (Oost-West en ZuidNoord) waren nu klaar. De andere twee bevonden zich in verschillende stadia van voorbereiding op het moment dat de kunstenaar overleed. Zijn plannen voor een ‘Rondschildering’ of een leporeIlo-schildering van de stad Rotterdam heeft hij ook niet meer kunnen verwezenlijken.
Had de ontwikkeling van Rotterdam tot een steeds modernere wereldhaven de belangstelling van Hans van der Plas, ook de nostalgie naar het oude vinden we herhaaldelijk terug in zijn werk. Tijdens de tentoonstelling’ Afbouw’ in 1985 toonde hij in het Stedelijk Museum te Schiedam zijn gouaches naar aanleiding van de sloop van de Gustohallen. Hierin blijkt zijn talent voor het poëtisch bespelen van de werkelijkheid.
Hij verwerkt belevenissen en herinneringen aan de plek en slaagt er in om resultaten en effecten te verkrijgen die met fotografische middelen onmogelijk zijn. De weergave van het verval is niet grauw. Waar licht valt heeft de kleur een hoge intensiteit gekregen, waardoor een vervreemdende sfeer wordt opgeroepen. We zien in de halfonttakelde verlaten hallen planten en struiken groeien. Machineonderdelen worden als vormgevend element gebruikt.
Sinds 1973 noemde Hans zich illusionist. Hij was gefascineerd door clowns, die steeds in zijn werk terugkeren. In deze periode heeft hij zijn eigen stijl gevonden en zijn mooiste schilderijen gemaakt. In zijn stillevens krijgen de voorwerpen een schijn van tastbaarheid die toch onwerkelijk blijft. Het lijkt of je de papieren die op een muur zijn geprikt er zo af kunt nemen.
Een roos komt op eenzelfde schilderij voor als bloem en als middelpunt van een schietschijf. Titel: ‘Two roses for the winner’.
Voor een schilder had Hans een buitengewoon taalgevoel. Hierin voelde hij zich verwant met zijn vriend Emile Puettmann. Beiden beeldend kunstenaars konden zij zich uren lang vermaken met woord- en vormgrapjes. Hans leerde Emile kennen toen zij als leden van het Algemeen Katholiek Kunstenaarsverbond (AKKV) exposeerden in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Zonder dat ze wisten wie de maker was gaven ze vernietigend commentaar op elkaars werk. Nadat de waarheid aan het licht was gekomen zijn zij vrienden gebleven tot aan het overlijden van EmiIe in 1987. De vriendschap met Emile had nog een ander aspect. Beiden waren bestuurslid van diverse kunstenaarsverenigingen. Dit vakbondswerk benaderden ze bijzonder creatief. Pamfletten en omslagen werden door hen vormgegeven, nieuwe regelingen geformuleerd en op papier gezet. Hans bezat een groot optimisme. Hij geloofde in het succes van hun acties, hoe ze ook uitpakten.
De belangstelling van Hans van der Plas als beeldend kunstenaar ging niet uit naar de Kunst om de Kunst. Beeldende Kunst was voor hem een overdrachtsmiddel voor andere waarden. Daartoe moest men ‘het vak’ beheersen. Op tentoonstellingen van Turner, Frans Hals of Picasso kon hij enthousiast uitleggen hoe dat specifieke blauw werd gemaakt of hoe het ‘wit’ was neergezet.
Als we zijn oeuvre overzien vallen drie dingen op: zijn veelzijdigheid, zijn vakkennis en de warme liefde waarmee hij mensen en dingen waarnam. Hij was niet bang voor de ontgoocheling. Voor hem was illusie werkelijkheid, werkelijkheid illusie, beeldende kunst een taal.
DOOR ELIZABETH VAN DEN AKKER